Afgelopen week introduceerde de Amsterdam Economic Board taxidienst Uber als nieuw lid van haar bedrijvennetwerk. De online taxidienst mag nu meedenken over het economische beleid van onze stad. Jammer, want Uber is helemaal niet geïnteresseerd in de Amsterdammer. Integendeel: het bedrijf is schoolvoorbeeld van de zogenoemde platformbedrijven, dat net als evenknie AirBnB uitsluitend parasiteert op de publieke waarde van de stad, zonder daadwerkelijk iets terug te geven.
Het is hartstikke goed dat de stad flirt met de beloftes van technologie en deeleconomie. Maar we maken een kapitale fout door Uber hier als positieve representant van te zien. Het is van cruciaal, en helaas onderschat belang, om onderscheid te maken tussen de zogenoemde platform-coöperatieven en de platform-corporaties. Beide een mond vol, lijkt dit misschien een triviale woordenkwestie, maar de mechanismen achter deze initiatieven staan diametraal tegenover elkaar. Waar die eersten proberen de stad leefbaarder te maken, en winsten laten terugvloeien naar haar gebruikers en daarmee de stad, zijn de platform-corporaties de winnaars van de extractieve economie die met veel financiële macht agressief markten veroveren en de wereld afgrazen zonder waarde terug te geven aan lokale economieën. Het zouden juist deze coöperatieve krachten moeten zijn die de Amsterdam Economic Board komen versterken bij het strategisch denken over het huishouden van de stad.
Het wordt tijd dat Amsterdam het juk van het 20ste eeuwse macro-economische denken van zich afschudt, en werkelijke economische innovatie (h)erkent. Met een nieuw economisch model van de 21ste eeuw heeft Uber niets te maken. Ze gebruiken weliswaar nieuwe technologie om met algoritmes zoveel mogelijk gebruikersdata te verkrijgen en exploiteren. Maar aan de achterkant is het oude wijn in nieuwe zakken. Uber draait om een klassiek verdienmodel waarin de aandeelhouder de enige echte belanghebbende is. Terwijl in het nieuwe economisch denken een centrale plek is ingericht voor de “commons”. Een begrip dat we in het Nederlands kennen als meent, en dat refereert aan goederen of land dat beheerd en gebruikt wordt door een gemeenschap van producenten, gebruikers en burgers. Water, energie en grondstoffen behoren oorspronkelijk ook tot de commons. Onder druk van het marktdenken zijn deze echter geprivatiseerd. De commons is een oud begrip dat weer springlevend is.
De merkwaardige paradox doet zich voor dat de formele instituten van de stad nog worstelen met het nieuwe economische denken, de stad ondertussen wel al als lichtend voorbeeld wordt gezien van digitale sociale innovatie. Dat bleek afgelopen jaar toen Amsterdam werd verkozen tot iCapital, Europese hoofdstad van Innovatie, vanwege de kracht van haar bottom-up initiatieven en innovatieve ecosysteem. De geldprijs die de stad heeft ontvangen wordt momenteel door Waag, Pakhuis de Zwijger en Kennisland ingezet voor ‘Maak Je Stad!’. De 475 initiatieven die zich meldden zijn allen Amsterdammers die hun wijk, buurt, omgeving vanuit onderop willen verbeteren. Voorbeelden van platform coöperatieven en sociale innovatie die de economische blik verruimen.
Een advies aan de Amsterdam Economic Board? Nodig coöperaties en bottom-up initiatieven van de stad uit in je geledering. Breng de maatschappelijke spelers aan boord. Zorg dat het netwerk van de board een goede balans vertegenwoordigd van markt en commons. De economie van de 21ste eeuw baseert zich op de ruimte tussen de grenzen aan de groei en sociale rechtvaardigheid. Een board die dat uitdraagt is vernieuwend en van waarde voor de stad, en dat is hard nodig om de Uber’s en AirBnB’s van deze wereld in onze stad de baas te blijven.
(Dit is de originele tekst van een ingezonden opinieartikel in Het Parool op 12 mei 2017).