Voor het project De Digitale Stad Herleeft! slaan Waag, de Universiteit van Amsterdam, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en het Amsterdam Museum de handen ineen. Het eerste online sociale netwerk, dat werd opgericht in 1994, blijkt echter moeilijker af te stoffen en werkend te krijgen dan verwacht en daar zijn een aantal redenen voor. Toch maakte het project een aantal cruciale stappen de afgelopen weken.
Tijdens het tweede Hacking Heritage Lab, waar mensen werden uitgenodigd om mee te praten over het proces van conserveren en restaureren van De Digitale Stad, werd nog eens mooi duidelijk wat er allemaal bij komt kijken als je bijna 25 jaar oude software onder het stof vandaan haalt om te kunnen duiden wat haar historische betekenis is.
Verschil met conserveren ander erfgoed
"Denk aan stoommachine in Medemblik," legt Gerard Alberts van de UvA uit, "die draait niet op stoom, maar een electromotortje. Voor de ervaring van een publiek geeft het de illusie van het werkende ding." Bij software werkt dit helaas niet zo. "Bij software is die illusie onmogelijk of betekenisloos. Voor software is juist de manier waarop de code toen geschreven interessant. “Het is best wel lelijk geprogrammeerd”, vindt Ronald Betlehem, oud-student van Alberts die hielp met de digitale opgraving. Dat kan hij zeggen met de kennis van nu, maar 20 jaar geleden was het ‘state of the art’.
De restauratie van De Digitale Stad gebeurt op twee niveaus. Aan de ene kant via emulatie, waarin de software wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke vorm. Aan de andere kant via een replica, zoals de stoommachine dus, voor het publiek. De code van de replica is nieuw, maar wat je te zien krijgt is bijna niet van echt te onderscheiden... ‘De dans met de machine’, zoals Alberts deze noemt.
Opslaan moet goed gebeuren om te kunnen reconstrueren
Naast het verschil in aard tussen software en ander erfgoed - ‘software is spul dat ons ontglipt’- is er ook nog de manier waarop het bewaard is, die de digitaal archeologen voor een grote uitdaging zet. In 1996 is geprobeerd een goede herinnering aan te leggen door alle data op dat moment te bewaren. Dit is de bekende ‘freeze uit 1996’. Voor het projectteam anno 2017 is die data als het ware in permafrost opgeslagen. Als je een 20 jaar oude ‘freeze’ hebt, hoe lees je die weer uit? Ook dat bleek een grote uitdaging en zoektochten op zolders naar oude hardware waren hard nodig. En dan ben je er nog niet, want de data bleek half ‘rot’. Maar uiteindelijk werd het opgegraven en bewaard.
Het hele proces overziend blijkt maar weer hoe kwetsbaar bits zijn. En het belang van de context wordt ook duidelijk zichtbaar. Bij BNR nieuwsradio benadrukten Gerard Alberts en Hannah Bosma, hoogleraar muziekwetenschap en expert in opgraven van muzikaal erfgoed, nog eens waarom het zo moeilijk maar noodzakelijk is. En daarom is het goed dat de projectpartners nu zo vol op stoom zijn. De data zowel duurzaam als toegankelijk opslaan was het doel, dat nu werkelijkheid wordt. We vinden manieren om DDS uit de permafrost te krijgen. En dat begint z’n vruchten af te werpen. DDS data is nu beschikbaar voor onderzoekers, en zo opgeslagen dat het niet meer verloren zal gaan. Hoe sterk de hardware ook zal veranderen in de toekomst, DDS is duurzaam bewaard! Nu de DDS data is opgegraven en beschikbaar is voor onderzoek, zal de volgende stap nu naar het museum gemaakt worden. Hoe gaan we ervoor zorgen dat museumbezoekers binnenkort DDS kunnen ervaren alsof ze er zelf bij waren? Hoe laten we DDS en haar code zien zonder de context van toen uit het oog te verliezen? Dit zijn de vragen voor de komende fase in het project. Voor nu alvast leuk om te zien hoe ze dit hebben aangepakt bij de '64 Bits' tentoonstelling in London.
Er wordt steeds meer duidelijk over de complexiteit van digitale archeologie. Ondertussen gaan Amsterdam Museum, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, de UvA en Waag gezamenlijk als een digitale Indiana Jones te werk. Digitale archeologie op zijn best, waarvan binnenkort de resultaten in het museum zijn te aanschouwen!