De opkomende verwevenheid van bio- en informatietechnologie heeft veel invloed op de wijze waarop en snelheid waarmee we levende organismen kunnen veranderen. We krijgen steeds beter begrip van de opbouw van leven, en er ontstaan (daarmee) steeds meer mogelijkheden voor het programmeren van leven (bijvoorbeeld met CRISPR-technologie, zie deze blog).
Een kader om deze ontwikkelingen te beoordelen is net zo dynamisch als de ontwikkelingen zelf. We moeten dus voortdurend in gesprek gaan met onszelf en de wereld: wat willen en vinden we nou eigenlijk? En waarom willen en vinden we dat? Dat is precies het doel van Het Praktikum: kijken naar zowel technologie als debat en zelf uitvinden waar we staan en wat we vinden. In dit stuk willen we graag uitleggen waarom het juist nu zo belangrijk is hierover te praten. En wat is bioterrorisme nu eigenlijk?
Wat verstaan we eigenlijk onder bioterrorisme?
Oorlogsvoering waarbij levensvormen zoals bacteriën, virussen, en schimmels, en natuurlijke giffen (die geproduceerd worden door levende organismen) gebruikt worden als wapens. Is het nieuw? Nee, zeker niet. Infectieziekten werden al eeuwen geleden ingezet om mens, dier, land, en dus de vijand te verzwakken. De dragers van ziekten werden als wapens ingezet, of water en land werden verontreinigd met kadavers. De snelheid waarmee en wijze waarop we nu leven (en dus biologische wapens) kunnen inzetten is wel nieuw.
In historische beschrijvingen van bioterrorisme wordt vaak begonnen met een voorbeeld van dergelijke oorlogsvoering: de belegering van Caffa aan de Zwarte Zee in 1346 (hedendaags Oekraïne: Feodosia). Bij deze belegering wierp het Tartaarse leger zijn door aan de Pest gestorvenen over de stadsmuren heen om de Genuaanse bescherming van de stad (die de ziekte overigens zelf hadden meegebracht!) verdreef. Deze lugubere details van het begin van de pestepidemie worden overigens nog wel eens in twijfel getrokken, maar de epidemie was een feit en wereldwijd stierven 75 miljoen mensen aan de ziekte - wat veel zegt over de impact van infectieziekte als wapen.
In de negentiende en twintigste eeuw werd biologische oorlogsvoering geraffineerder. Sleutelmoment in de moderne biotechnologie was wanneer Robert Koch rond 1880 ontdekte dat miltvuur en tuberculose veroorzaakt werden door bacteriën. Hoewel er veel dispuut over bestaat wordt het experimenten met en gebruik van biologische wapens in veel oorlogen beschreven. Zo werden tijdens de eerste wereldoorlog paarden besmet kwade droes en miltvuur, en werden er tijdens de tweede wereldoorlog experimenten gedaan op gevangenen met bacteriën als de meningokok, cholera, en shigella (een veroorzaker van ernstige diarree).
Na de Tweede Wereldoorlog werd er veel onderzoek gedaan naar biologische wapens, en kwam het gebruik ervan veelvuldig in het nieuws (bijvoorbeeld tijdens de oorlog in Korea in 1952, of de uitbraak van cholera in Irak in 1966 die als imperialistisch wordt geduid). En ondanks het in 1972 gesloten verdrag tegen de ontwikkeling en productie van biologische wapens zien we wereldwijd het onderzoek naar en gebruik van biowapens niet afnemen. Wederom, door de ontwikkelingen binnen de biotechnologie zien we de interesse in en alertheid op alleen maar stijgen.
Waarschijnlijkheid, zekerheid, en andere belangrijke argumenten
De onzichtbaarheid en het eventuele vertraagde effect van het gebruik van biologische wapens levert naast ziekte en sterfte ook angst en onzekerheid op. Juist dat maakt het zo lastig er over te praten en beleid op te voeren, zeker in onze verdeelde wereld van nu. Een voorbeeld hiervan zijn de antraxbrieven die in de nasleep van de aanslagen in NYC in 2001 enorm veel onderzoek, debat en ongerustheid veroorzaakten, terwijl, zoals ook vaak wordt benadrukt, het aantal doden alleen (vijf) niet de aanleiding hiervoor zou zijn geweest.
Het debat over bioterrorisme gaat over het omgaan met onzekerheid: vaak verpakt als: “hoe waarschijnlijk is het nou eigenlijk, dat zoiets gebeurt?”. Vaak wordt beargumenteerd dat terroristen de voorkeur zullen geven aan heel andere werkwijzen: het zou niet gericht genoeg zijn, of te omslachtig. Daar tegenover staat het argument dat door nieuwe biotechnologische ontwikkelingen juist meer precieze resultaten geboekt kunnen worden, en dat we juist daarom op alertheid moeten inzetten. Maar deze alertheid brengt ook andere interessante aspecten met zich mee. Hoe verhoudt zich bijvoorbeeld het streven naar veiligheid met het streven naar toegang en vrijheid? Hoe wegen we de kosten af tegen de baten? Wiens kosten, en wiens baten? Prioritering is is een belangrijk en oncomfortabel punt: een dreiging wordt niet overal ter wereld hetzelfde behandeld. De omgang met bioterrorisme en biologische wapens is dus sociaal en politiek van aard, de argumenten die gevoerd worden in het debat daarmee ook.