In mijn vorige blog onderzocht ik de oorsprong van de Smart City en enkele kritieken op dit concept. Het klassieke model van de Smart City heeft een publiek-privaat model dat de voorkeur geeft aan bedrijven. Hierin worden bewoners grotendeels uitgesloten van besluitvormingsprocessen en ontstaat een gesloten stad ontstaat. In de onderstaande blogpost onderzoek ik een coöperatievere stad die gericht is op participatie, en de bijbehorende compromissen.
De open stad
In tegenstelling tot de gesloten stad, betoogt stedenbouwkundige en socioloog Richard Sennett dat een open stad coördinerend is. De open stad is ontworpen om mensen te helpen bij het nemen van beslissingen, in plaats van het voor hen te doen. Door technologie op een open manier te gebruiken kunnen bewoners erbij worden betrokken, het interpreteren en ernaar handelen. In een open stad zijn burgers niet alleen passieve consumenten, maar kunnen ze ook actieve (co-)producenten zijn.
Een voorbeeld van coördinatie is het Forcity-project, dat computermodellen gebruikt om te laten zien hoe stadsplanning eruitziet. Deze modellen kunnen ter plekke aangepast worden aan de hand van specifieke parameters. De technologie maakt dus betrokkenheid van stadsbewoners bij stedelijke projecten mogelijk. Ook de ontwikkeling van goedkope sensoren in een lokaal Fablab, zoals gedaan wordt door Waag in het Hollandse Luchten-project, biedt een kleurrijk voorbeeld.
Een open stad vraagt dus om een participatief model in plaats van een publiek-privaat model. Dit gebruik van technologie is in lijn met het 'right tot the city' kader van antropoloog en geograaf David Harvey. Dit kader stelt dat iedereen toegang moet hebben tot de goederen van een stad en de mogelijkheid om het op een democratische wijze te veranderen. Het publiek-private model ontneemt burgers dit recht steeds meer door middel van top-down privatisering.
Het is tijd voor een andere open vorm.
Doe-het-zelf planning en bijbehorende afwegingen
Een alternatief voor top-down-organisatie is een bottom-up model, waarin dingen op gemeenschapsniveau worden georganiseerd. In een stedelijke context wordt dit ook wel doe-het-zelf (DHZ) urbanisme genoemd. In zulke zelf-georganiseerde projecten nemen stedelingen het heft in eigen handen om iets te organiseren in hun stad, ongeacht de overheid.
Technologie kan een nuttig hulpmiddel zijn om doe-het-zelf urbanisme en vergelijkbare bottom-up projecten te ondersteunen en participatie te bevorderen. Voorbeelden zijn er genoeg, maar een groot en internationaal voorbeeld is het concept Park(ing) day, waarin parkeerplaatsen voor één dag worden geboekt en omgetoverd tot stadsparkjes. Hierbij wordt publieke ruimte die gereserveerd is voor automobilisten en vaak is geprivatiseerd voor één dag teruggeëist.
In Park(ing) Day wordt een probleem van burgers (het gebruik en privatisering van de openbare ruimte) als uitgangspunt genomen. De activiteit is open voor iedereen die het probleem deelt en burgers hebben volledige zeggenschap binnen het besluitvormingsproces. Bovendien hebben de makers van Park(ing) Day een open-source-handleiding gemaakt om mensen te helpen bij het reserveren van een parkeerplaats. Deze technologie ondersteunt burgers zo bij het aankaarten van hun zorgen.
Hoewel bottom-up projecten gemeenschap gedreven zijn en burgers autonomie bieden, zijn er ook beperkingen. Een groot nadeel van DHZ urbanisme is dat het vaak geen beschikking heeft over invloedrijke middelen en daarom geen grote veranderingen teweeg brengt. Park(ing) Day vestigt bijvoorbeeld de aandacht op het gebruik van de publieke ruimte, maar de volgende dag zijn er nog steeds parkeerplaatsen.
Dit impliceert dat er sprake is van een compromis tussen impact en autonomie in participatie. Om verandering teweeg te brengen, hebben bottom-up bewegingen connecties met expertise en gemeenten nodig met beschikking over middelen en uitvoerende organen. Afhankelijk van de context is het dus gunstig om een aanpak te hebben die bottom-up en top-down combineert.
Hoe zou dit eruit kunnen zien?
Een sociaal - publiek model
Een voorbeeld van een dergelijke mix is een sociaal-publiek model. Dit is een bestuursvorm die wordt gedomineerd door de gemeenschappen die door een besluit worden beïnvloed. In dit model maken gemeenschappen de beslissingen, terwijl experts grotendeels een begeleidende functie hebben en de gemeente verantwoordelijk is voor de uitvoering.
Een voorbeeld van dit model is een participatiebudget, een systeem waarin een deel van het stadsbudget besteed wordt aan burgervoorstellen. Deze bestuursvorm legt meer de nadruk op samenwerking, delen en collectief bezit. Het wordt in meerdere steden in verschillende vormen toegepast, waaronder New York. Technologie en data kunnen worden gebruikt om dergelijke besluitvorming te ondersteunen.
Er zijn ook kansen voor NGO's en non-profitorganisaties, die kunnen optreden als bemiddelaar tussen gemeenschappen, experts, lokale overheden, bedrijven, enzovoort. Dit is wat Waag in veel van hun projecten doet, waarin gemeenschappen als uitgangspunt worden genomen.
Hoewel er uitdagingen zijn, zoals inclusiviteit in en toegang tot participatie, hebben dergelijke sociaal-publieke projecten zowel toegang tot middelen als gemeenschapsautonomie in besluitvormingsprocessen.
Dus hoe ziet de open of coöperatieve stad er in de praktijk uit, en hoe kan het gebruik van technologie deze concepten ondersteunen? Dit is onder meer wat Waag onderzoekt in het Smart Citizens Lab. In de komende blogs zal ik meer concrete voorbeelden hiervan beschrijven, zoals citizen sensing en urban (data) commons. Dit is bedoeld als startpunt voor een sociaal-publieke narratief van de stad.